Het ging in het begin van de zestiende eeuw niet goed met Den Bosch. Door de slechte economische toestand kwam de stad zelfs in opstand tegen de landsregering, omdat het een extra belasting opgelegd kreeg. Bovendien was niet bepaald hoe lang deze belasting zou worden geheven. De schutterijen verzamelden zich en de stadspoorten werden dicht gedaan. Geschut werd er op de wallen geplaatst. Enkele kloosters die niet mee wensten te betalen werden geplunderd. Voor de Bosschenaren was het duidelijk: „wij pikken het niet en laat ze nu maar komen!”
Liever belegeringDe landvoogdes was allerminst ingenomen met het Bossche standpunt. Zij vertrok naar de omgeving van de stad, naar Heusden. Een Bossche deputatie kwam om te onderhandelen met Margaretha. Zij wenste echter uitlevering van hen die aan de plunderingen schuldig waren. Teruggekeerd in de stad kreeg de deputatie van de inwoners te horen 'dat zy het alle gedaan hadden en dat de een geen minder schuld dan de ander had'. Liever nog zou men een belegering van zeven jaar willen doorstaan dan enige Bosschenaren aan de willekeur van de landvoogdes te willen overleveren. Margaretha was hier niet tevreden mee en liet haar leger een beleg rond de stad sluiten.
Er waren echter Bosscenaren die bevreesd waren voor de afloop. Johan van Vladerakken bij voorbeeld, wees de stedelingen erop dat hun leven niet veilig was indien een aanval op de stad zou worden ingezet. Men zou 'wreedlyk ter dood gebragt worden' of 'als ballingen buiten hun vaderland hun leven moeten eindigen'. Hij kreeg het gedaan dat er een beroep op de landsregering gedaan zou worden.
Zwarte klerenDaarop verzamelden zich 150 aanzienlijke Bosschenaren (waaronder het gehele stadsbestuur en de dekenen van de ambachtsgilden). Zij liepen van de Markt door de Vughterstraat en de Vughterpoort naar buiten de stad. Zij waren gekleed in zwarte kleren, liepen barrevoets en droegen een brandende kaars in de hand om op die manier vergiffenis te vragen voor hun opstandigheid. Bij de landvoogdes aangekomen lieten zij zich op de knieën vallen en vroegen vergiffenis. De landvoogdes trok met hen mee naar de Sint-Jan en daar baden de Bosschenaren God om vergiffenis.
De stad moest de eerder opgelegde belasting betalen en kreeg bovendien een extra boete van 12.000 rijksgulden. Vierhonderd boogschutters bleven in de stad om samenscholingen te voorkomen. Maar ook de politieke macht van de ambachtsgilden werden voorgoed ingeperkt. Zij hebben daarna nooit meer de wapens durven opnemen om politieke macht te krijgen.
Niet alleen Den Bosch, ook Gent kwam in 1525 in opstand. Gentse inwoners van stand vroegen - net als bij ons - ook om vergiffenis. Alleen waren zij gekleed in witte kleren en droegen zij ook een strop om de hals. Maar daar is nu anno 1989 nog een 'stroppedragersgilde' als een herinnering aan die zo pijnlijke gebeurtenis, viereneenhalve eeuw geleden.
|